De buigzaamheid van het verdriet | Wat liefde is geweest, luister ernaar in de bomen

‘Doeg Freya ik zie je morgen!’ ‘Tot morgen knul. Trouwens, vergeet je morgen niet om Reinders te bellen? Hij blijft me maar lastigvallen met mailtjes en mijn smoesjes raken bijna op.’ ‘Ja zal ik doen, morgenvroeg is hij de eerste. Hehe, dat zal hij leuk vinden, je weet wat voor een morgenster hij is nietwaar?’ ‘Poeh, als ik de keren moet noemen dat hij me op gelegen momenten belde, maar niet heus, dan ben ik nog wel even bezig.’ ‘Hé ik ga ervandoor, lullen op het werk doe ik liever in de baas zijn tijd.’ ‘Laat het hem niet horen. Hé wel thuis. Zeg, heb je geen jas bij je?’ ‘Nee, je kent me toch? Ik zie je morgen schat, en geef die Thijs van je een schop onder zijn hol van me!’ ‘Zal ik doen. Gek….’

Het was een bewolkte dag en er blies een straffe wind door de straten. Alsof het eeuwen geleden was sinds de zomer was geweest. Nog een aantal weken terug fietste en liep het overwegend grote deel van de mensen nog met zichtbare levenslust door de stad, nu was alles anders. Nu waren de straten gevuld met norse gezichten en bibberende gestaltes. De een ogenschijnlijk nog meer terneergeslagen dan de ander. De meeste dagen van het jaar speelde het chronisch gebrek aan zonlicht me parten, zeker in de wintermaanden, maar vreemd genoeg nooit in de herfst. Het herfstseizoen was door de jaren heen een van mijn meest geliefde periodes van het jaar geworden.

Daar liep ik dan, omdat mijn fiets de voorgaande week voor de zoveelste keer bij een kleptomane chauffeur op zijn vrachtwagen was beland. Het deed me, ondanks dat het me weer een flinke bak euro’s zou kosten om een nieuwe aan te schaffen, niet veel. Met een saffie in mijn ene hand en de mobiel in de andere hand sjokte ik richting het centrum van de stad. ‘Hé Mart ouwe trekvogel, heb je zin om vanavond even een biertje te doen in Paddy’s? Nee tuurlijk, overmorgen is ook prima. Je weet het hè, ik zou nooit stoken in een goed huwelijk. Fijne avond, tot gauw dan. Geef Evie een kus van me. Kut, I’m running out of options,’ dacht ik bij mezelf. Het was Bart zijn handbalavond, Coen zat al wekenlang in Londen, Christa was waarschijnlijk nog steeds boos op me, Lisanne was naar yogales en aan Jos had ik die dag helemaal geen zin. Hoewel er thuis eventueel een verse espresso voor me klaar stond, voelde ik er weinig voor om meteen naar huis te gaan. Dan was ik nog liever in de buitenlucht alleen. Inmiddels was ik bij de coffeeshop aanbeland en besloot daar even kortstondig de warmte op te zoeken. ‘Wat zal het zijn vandaag?’ ‘Doe maar drie jointjes in een zakje graag.’ ‘Geen koffie?’ ‘Nee, ik denk dat ik even in het park ga zitten zometeen.’ ‘Met dit weer? Gek! Nou ja, je moet het zelf maar weten.’

Eenmaal in het park aangekomen zocht ik mijn vaste bankje op. Het was de plek waar ik de gelukkigste momenten van mijn leven had beleefd. Het park was op een paar wandelende verliefde stelletjes na vrijwel leeg. Het aanzicht daarvan maakte me enigszins weemoedig, maar bracht tegelijkertijd een voldaan gevoel teweeg in mijn onderbuik. Ja, dan had je nog die jogger die geroutineerd telkens dezelfde rondjes liep door het park, zoals elke godganse dag. Ik nam een flinke hijs van de joint en dacht aan de keer dat ik voor het eerst met haar op dit bankje had gezeten. Dezelfde tijd van het jaar en in vergelijkbare weersomstandigheden. Elke zucht aan de joint herinnerde me aan de kus die ze me hier gaf. Maar het was meer dan een herinnering alleen. Ik sloot mijn ogen en beleefde de momenten van vreugde opnieuw. Terwijl mijn lichaam bibberde van de kou voelde ik nog telkens haar omhelzing, de geur van haar parfum en de zoete smaak van haar lippen. Ik dacht aan alle geheimen die we elkaar vertelden en hoe we ons eigen luchkasteel bouwden omgeven door het betoverende sprookjesachtige landschap van het park. Oh God, hoe we samen zweefden! Ik kon alle gesprekken die we hier met elkaar hadden letterlijk naar boven halen, maar dan ook elk lief woordje. Alsof onze liefde nu nog steeds door deze plek waaide.

‘Als je dat zo lekker vind, dan doe je dat thuis maar’, sprak ineens een onbekende stem tegen me. Ik opende mijn ogen en zag een man van gepensioneerde leeftijd voor me staan. ‘Sorry meneer, wat bedoelt u?’ ‘Nou, die smerige drugssigaretten die je daar aan het roken bent, ik heb er geen goed woord voor over. Die zoon van me die is er helemaal aan ten onder gegaan;  die heb ik potverdorie weg moeten brengen naar een of ander tehuis.’ ‘Het spijt me voor uw zoon meneer, ik zal de joint even uitmaken.’ ‘Wat doe je hier trouwens, je lijkt me helemaal geen tiep voor die ongein. Is er niet een vrouw die thuis op je wacht?’ ‘Nee meneer,’ antwoordde ik bedeesd. ‘Of ben je soms van de verkeerde kant, om het zomaar te zeggen?’ Nog steeds keek hij me streng aan, met dezelfde blik als mijn schoolmeester van vroeger. ‘Nee ik ben geen homo, als u dat bedoelt. Ik zit hier af en toe om herinneringen op te halen aan iemand die ik erg lief heb gehad.’ ‘Liefde, wat weet jij nou van liefde,’ sprak de man bits. Ik stond op en pakte mijn koffer en keek de man doordringend aan. ‘Deze plek, dat is liefde, hier in dit park.’ ‘Wat bedoel je daarmee?’ Ik keek omhoog en sprak de volgende woorden: ‘Wat liefde is geweest, luister ernaar in de bomen.’ Ik groette de man en liep langs de kasteelvijver naar de uitgang van het park. En de wind blies weg, haar gezicht in het water, en ik knikte en ik werd onzichtbaar in het stille leven…

 

01-10-2010


Plaats een reactie